Terug naar overzicht

Verhaal uit de praktijk
To be or not to be

In ‘Verhaal uit de praktijk’ nemen we je mee in een aantal bijzondere verhalen die onze POH-GGZ meemaken. We staan namelijk graag stil bij de laagdrempelige en passende zorg die zij voor patiënten met (milde) psychische klachten elke dag weer bieden. In deze editie van ‘Verhaal uit de praktijk’: to be or not to be.

Geschreven door een POH-GGZ.

Ze is 20 en wordt aangemeld met overbelastingklachten. Een tweedejaars studente, studerend en op kamers wonend in Amsterdam. Ze is nu sinds twee maanden thuis. Ze doet de dingen graag goed, studeert hard, komt elk weekend naar huis om haar vriendenkring daar bij te houden en om bij haar vriend te zijn. In de kerstvakantie heeft ze met haar bijbaantje extra veel uren gewerkt om niet al teveel te hoeven lenen via DUO. In januari begonnen de klachten; hoofdpijn, spanning, nare dromen en slaaptekort. Halverwege februari heeft ze, op advies van haar ouders en vriend, vrijaf genomen van de studie om bij te komen. Sinds eind maart is ze weer op volle sterkte bezig met haar studie vanuit het huis van haar ouders, doordat de universiteit in verband met corona is gesloten. Haar bijbaan is tijdelijk gestaakt in verband met de RIVM maatregelen. De rust is haar goed bevallen, ze ziet nu dat ze te veel en te lang door is gegaan. Haar voornemen is het bijbaantje voorlopig te laten voor wat het is en op het moment dat het weer kan minder uren te werken. De klachten zijn deels afgenomen, maar er wringt nog wel wat.

De huisarts gaf in zijn rapportage aan dat er mogelijk nog wat onverwerkt verlies is. Hier vraag ik op door en ze vertelt dat haar zus drie keer leukemie heeft gehad en uiteindelijk hieraan is overleden toen ze 11 was. Zij was 13 toen. Zelf heeft ze op 11-jarige leeftijd een CVA (beroerte) gehad, waarvan niet duidelijk is geworden wat de oorzaak was. Hier heeft ze weinig restschade van, alleen bij vermoeidheid sleept ze wat met haar rechterbeen. Ze is destijds achtereenvolgens bij vier verschillende psychologen geweest, wat niet heel veel heeft geholpen in haar herinnering.

Ik vraag haar te vertellen over haar jeugd en ze geeft aan niet echt kind te kunnen zijn geweest. De zorg van haar ouders ging uit naar haar zus en zij verbleef daardoor zeer regelmatig voor langere tijd bij opa en oma. Ze heeft al jong geleerd af te stemmen op de ander, zelf niet lastig te zijn. Daarnaast heeft ze, onbewust en onbedoeld, de boodschap meegekregen dat ze minder belangrijk was dan haar zus. Of dat op zijn minst zo ervaren. En dat kleurt hoe ze nu in het leven staat; het goed moeten doen, zichzelf laten zien hiermee, zichzelf belangrijk maken op deze manier. Als ik dit hardop benoem zie ik aan haar reactie dat ik raak schiet; ik zie letterlijk het inzicht indalen bij haar.

Qua hulp is er mogelijk meer nodig dan ik kan bieden en mijn gedachten gaan meteen uit naar een rouw- en verliestherapeut in de regio. Ze blijkt als kind al bij deze verliestherapeut te zijn geweest, heeft hier warme herinneringen aan en is verrast dat ze ook nu bij haar terecht zou kunnen. We stemmen af dat we beiden contact opnemen met de verliestherapeut om te kijken of ze op korte termijn bij haar terecht kan. In de tussentijd zal ik haar blijven zien ter overbrugging. Ook nu blijkt weer hoe belangrijk het is om door te vragen en de gelegenheid te bieden het eigen verhaal te mogen doen.