Natasja over: digitaal werken als POH-GGZ
19 november 2024
Bekijk blogbericht
Meneer Cornellissen (78) is na een CVA behept met vasculaire dementie. Na een revalidatietraject is hij weer thuis. Hij ontvangt drie maal per week dagbehandeling en twee keer per week komt er een thuiszorgmedewerker. Meneer Cornelissen woont samen met zijn vrouw (76) die, zichtbaar vermoeid, het signaal afgeeft aan de huisarts dat ‘hij zichzelf niet meer is’. De huisarts vraagt de POH-GGZ om op visite te gaan en in kaart te brengen wat er speelt.
Tijdens de visite blijkt dat er duidelijk sprake is van overbelasting van mevrouw Cornellissen. Zij heeft een grote zorgtaak, dag en nacht, behalve wanneer hij op de dagbehandeling is. De resterende vier dagen helpt zij hem vanwege zijn incontinentie en verwarde momenten. Er is verdriet bij beiden vanwege de toenemende hinderingen van de klachten, terwijl hij zich op de meeste momenten erg bewust is van wat er aan de hand is en vooral bewust is van wat hij niet kan tegengaan. Mevrouw Cornelissen geeft aan van tijd tot tijd bang te zijn voor haar man, omdat zijn onvermogen en onbegrip ook agressief kan overkomen. Deze opmerking doet bij de POH-GGZ direct een belletje rinkelen: misschien is het verdriet meer dan eens de baas over haar manier van omgaan met haar dementerende man. Hierdoor kan het zijn dat zij zichzelf terugziet als oppasser en verzorger, waardoor hij zijn frustratie vooral bij haar uit. “Als mevrouw Cornelissen blijk geeft de psycho-educatie op te pakken, dan zal ik daarna de validatie-methode opnieuw uitleggen. Dat moet haar toch ook zijn uitgelegd bij de revalidatie”, denkt de POH-GGZ bij zichzelf.
De familie van het echtpaar (kinderen en kleinkinderen) zijn onvoldoende op de hoogte van hoe het gaat in de thuissituatie. Dit omdat mevrouw Cornelissen ervoor kiest het niet (volledig) te delen, onder meer uit schaamte. Door psycho-educatie hierin toe te passen ziet mevrouw snel in dat het zo niet langer kan, en staat open voor een vervolg waarin het gehele steunsysteem betrokken wordt, en er gezocht wordt naar een beter passende oplossing.
Het tweede gesprek is met de familie, waarin zij worden bijgepraat. Dit gesprek wordt door de POH-GGZ geleid, waardoor de eerste emotie kan ontstaan, zonder dat dit omslaat in onbegrip of een verdere afstand tussen moeder en kinderen. Door ook bij de kinderen psycho-educatie toe te passen, zijn zij snel in staat om concrete afspraken over hulp te maken.
De huisarts en POH-GGZ overleggen tussen alle contacten door en komen gezamenlijk tot de conclusie dat ook de formele zorg dient te worden uitgebreid. Dit naast het versterken van het eigen netwerk door psycho-educatie, afspraken en tips hoe om te gaan met de afgenomen functionaliteiten van meneer Cornelissen.
De POH-GGZ zet verder e.e.a. in gang en ziet in deze situatie zichzelf ook in de rol van casemanager aan huis. De POH-GGZ belt met de betreffende verpleeginstelling, en begeleidt mevrouw Cornelissen en haar familie in deze overgang. In de eerste twee maanden is mevrouw Cornelissen nog drie keer op gesprek geweest bij de POH-GGZ, waarvan één keer samen met haar man. In deze contacten is bijvoorbeeld aan mevrouw Cornelissen opnieuw het principe van de validatie-methode bijgebracht (zie ook www.alzheimer.nl en www.btsg.nl). Hiernaast worden afspraken gemaakt over laag frequent bezoek, één keer per jaar gaat de POH-GGZ op visite en mevrouw Cornelissen komt twee of drie keer per jaar naar de praktijk. Wanneer het nodig is, kan er worden opgeschaald in het contact. In de praktijk blijkt dat zelfs minder nodig is. “Het gevoel dat het kan als het nodig is, helpt ook”, legt mevrouw Cornelissen uit. Ze is nu twee keer op de praktijk geweest en de visite heeft na ongeveer een half jaar plaatsgevonden.
Meneer Cornelissen gaat nu vier dagen per week naar de dagbehandeling en wordt één dag per week door zijn kinderen bezocht. Hij staat nu op de lijst voor een plaatsing bij een verpleeghuis. En mevrouw Cornelissen is zich aan het voorbereiden te verhuizen uit hun te grote huis voor haar alleen, en in een seniorenwoning in te trekken. Ondanks het verlies van zijn mogelijkheden en al deze veranderingen nu, is mevrouw Cornelissen er zichtbaar beter aan toe: ze slaapt weer, heeft leuke momenten kunnen terugvinden met haar man en staat er voor haar gevoel niet meer alleen voor, doordat ook haar kinderen er nu bij betrokken zijn. De POH-GGZ kijkt terug op een voor de betrokkenen droevig verhaal, met een resultaat waarin het maximaal haalbare lijkt te zijn verwezenlijkt. In de formele zorg voor meneer Cornelissen heeft de POH-GGZ zelf geen taak, anders dan het regisseren van passende zorg in overleg met de familie en de huisarts. Voor mevrouw Cornelissen is het contact met de POH-GGZ het begin van een verbetering in haar situatie gebleken. “Ik weet niet wat er gebeurd was als jij er niet was geweest op dat moment”.
–De namen van de geïnterviewde personen zijn omwille van privacy gefingeerd–